Geluid is een mechanische trilling die zich verspreidt in vaste stoffen, water of gas (lucht). Technisch gezien zijn trillingen periodieke drukschommelingen die worden veroorzaakt door een geluidsbron (bijv. een spreker). Bij geluidsgolven spreken we van akoestiek als deze in het frequentiebereik liggen dat hoorbaar is voor de mens. Als het geluid in elektrische signalen wordt omgezet of − omgekeerd − wordt versterkt, opgeslagen of uitgezonden, spreken we van elektroakoestiek.
De sterkte van de drukschommelingen wordt geluidsdruk genoemd en heeft de fysische eenheid pascal. In de praktijk is de omgang met niveaus in decibel echter praktischer. Daarom wordt er gewerkt met een geluidsdrukniveau dat een gehoordrempel heeft van 20 μPa (micropascal) als referentie. Daardoor worden de decibel-waarden (dB SPL) duidelijk gemaakt en kunnen ze met elkaar worden vergeleken.
De frequentie is het aantal schommelingen per seconde en bepaalt de toonhoogte. Haar eenheid is hertz (Hz). 1000 Hz wordt ook aangeduid als 1 kHz (kilohertz). Elektroakoestiek behandelt het hoorbare frequentiebereik van 20 Hz tot 20 kHz.
Ruimteakoestiek behandelt de effecten van structurele omstandigheden in een ruimte op de akoestiek. Deze heeft een grote invloed op hoe een bezoeker een ruimte ervaart en speelt dus ook een belangrijke rol voor elektroakoestische systemen.
Geluid verspreidt zich straalvormig vanuit een geluidsbron. Een deel van deze geluidsgolven komt direct bij de luisteraar terecht, een deel wordt door de wanden, het plafond en de bodem weerkaatst en een deel wordt afhankelijk van de inrichting van de ruimte geabsorbeerd.
Door direct geluid kan het menselijk gehoor geluidsbronnen lokaliseren, omdat dit soort geluid het oor het eerst bereikt (wet van het eerste golffront). Dankzij indirect geluid, ook wel galm genoemd, kan het menselijk gehoor de grootte en structuur van een ruimte waarnemen. Het wordt ook wel diffuus geluid genoemd, omdat het over het algemeen gelijkmatig is verdeeld over de ruimte. Met stoorgeluid worden geluiden bedoeld die een storende invloed hebben op de verstaanbaarheid.
Kenmerkend voor direct geluid is dat het plotseling verdwijnt bij het uitschakelen van de geluidsbron, terwijl indirect geluid nog even in de ruimte nagalmt. De nagalmtijd wordt gedefinieerd als de tijd die verstrijkt tot het geluidsdrukniveau met 60 dB gedaald is.
De nagalmtijd is nauw verbonden met de spraakverstaanbaarheid. Wanneer het weerkaatste geluid het directe geluid overheerst en snel genoeg wegsterft, kan dit bij muziekoptredens als prettig worden ervaren. Bij een spraakoverdracht leidt nagalm echter tot een verminderde verstaanbaarheid. Daarom geldt over het algemeen dat de spraakverstaanbaarheid slechter wordt naarmate de nagalmtijd toeneemt. Bij langere nagalmtijd is het daarom cruciaal om zo veel mogelijk direct geluid uit de luidsprekers naar de luisteraars te brengen en de nagalm zo min mogelijk te stimuleren.
De gebruikersnormen schrijven o.a. voor dat een aankondiging door een spraakalarmsysteem minstens 10 dB boven het stoorgeluidsniveau moet liggen. Als het stoorgeluidsniveau op 70 dB ligt, moet de luidspreker minstens 80 dB genereren in de ruimte waar geluid moet worden versterkt.
Om de mate van spraakverstaanbaarheid aan te geven, wordt meestal de “Speech Transmission Index” (STI) gebruikt met een schaal van 0 tot 1. De minimumwaarde voor elektroakoestische noodwaarschuwingssystemen moet in Duitsland, volgens de geldige toepassingsnormen VDE 0833-4 en VDE 0828 (zie ook p. 336 normenkader), een STI-waarde hebben van minimaal 0,5.
STI-waarde
0,00 - 0,30 slecht
0,30 - 0,45 zwak
0,45 - 0,60 voldoende
0,60 - 0,75 goed
0,75 - 1,00 uitstekend